2. Industrie

Sinds het begin van de negentiende eeuw is het vooruitgangsdenken steeds verder ingeprent geraakt in alle lagen van de bevolking. Revolutie op revolutie heeft de wereld gebracht tot het punt waar de mensheid nu staat: liberaal-economisch. Had je als arbeider in de negentiende eeuw nauwelijks aanzien en rechten, geleidelijk werden met het economische groei principe – waarschijnlijk vanuit de beste bedoelingen – aanzien en rechten toebedeeld aan de lagere klassen.

Toch kun je je afvragen in welke mate dit tot vrijheid en gelijkwaardigheid geleid heeft. Zeker, de levensverwachting en –kwaliteit van de werkzame mens in de westerse wereld zijn dramatisch toegenomen. Het is een voorbeeld geworden voor heel de wereld. Revoluties blijken een drijvende kracht te kunnen vormen voor het verbeteren van de levensstandaard, echter een revolutie vindt alleen plaats in een snelkookpan van grote bevolkingsgroei. Uiteindelijk trekt de industrie aan het langste eind en doet de kwaliteit van leven van het individu er niet toe ten bate van de economische groei.

Wat er toe doet is de massa tevreden te stellen op de laagste standaard die revoluties uitsluit, zodat het industriële systeem zich kan ontwikkelen. Het geheel is gebaseerd op een briljant principe: spiegel de laagste klasse verbetering voor en laat ze werken in een industrie die zichzelf aan dezelfde klasse verkoopt: vooruitgang voor elke klasse. Waarschijnlijk had Marx nooit kunnen bevroeden dat zijn klassestrijd een zo profane bijdrage had kunnen leveren aan het kapitalisme.

In de westerse wereld hebben we dit principe lang in stand gehouden door het politieke landschap te verdelen in ‘links’ en ‘rechts’. Vakbonden en communisten vormden een blok dat de recht-liberalen en industriëlen scherp hield, zodat we als westerse maatschappij economisch konden groeien, terwijl de vergelijking liniair is gebleven en de klassen misschien verschoven zijn, maar zeker overeind zijn gebleven.

We zijn massaal gaan geloven in zelfontplooiing, we kunnen goedkoop onze kleding kopen in de H&M, of een I-phone aanschaffen in de veronderstelling dat we kwaliteit van leven kopen. Ondertussen draaien de processoren van ons industriële systeem onverbiddelijk op arbeiders ergens ver weg van onze yogasessie en salsales.

In de westerse wereld worden haarfijn lessen getrokken uit de façade van het communisme. Ooit ook een systeem voortgekomen uit revolutie, maar zo snel vercorrumpeerd, dat de vrije marktwerking wel de schijn van zelfregulering zou moeten kunnen opwerpen. ‘Links’ en ‘recht’ wordt inmiddels enkel gebruikt als propaganda door een schijndemocratie die wordt voortgestuwd door onzichtbare lobbies van ons industriële systeem. Het is een systeem dat evolutionair blijkt, diep verankerd in onze wortels en bestand tegen welke revolutie dan ook. Het geeft aanzien om in de industrie te werken, wie zich eraan onttrekt is een punker of een paria. Ideeën die niet in de industie te vatten zijn, worden als afwijkend beschouwd. Enkel toegankelijke voor de linkse outsider of de rechtse industrialist. In die zien werkt het schisma nog perfect, vanaf de dag dat we begonnen zijn met ons verlichtingsdenken. We hebben een wereld geschapen waarin het maatschappelijke landschap mondiaal vervlakt is naar een gemiddelde, en die de elite en de vrije geest tegen elkaar uitspeelt. Enerzijds kun je als kunstenaar gevierd zijn als Damien Hirst, of anderszijds bohemien zijn en als blinde darm van de samenleving acteren. Tussenwegen zijn er misschien, maar dan wordt je werk geprint op een stuk canvas en verkocht in Ikea.

<— —>