Kinderen hebben de eigenaardige trek om dingen de ze zelf gemaakt hebben weg te geven. Voor deze aangeboren afwijking zijn zelfs feestdagen ingericht als moederdag en vaderdag. Op deze dagen kan de rituele overdracht van gekleide asbakken en wasknijperfotolijstjes plaatsvinden om de familiband te versterken. Overigens houden veel kinderen zich niet alleen aan deze feestdagen om hun kunst uit te delen. Veel huiskamers worden gesierd door tekeningen van een gedrochtelijke afspiegeling van de kinderwereld.
Blijkbaar is het geven ingebakken in de menselijke natuur. Aangezien de volwassen mens weinig tijd meer heeft om zelf iets te maken dat bruikbaar is voor de dierbare, is heeft de industrie zich ook op deze vorm van menselijkheid gedrukt. De waarde van het voorwerp wordt niet meer in bruikbaarheid of schoonheid uitgedrukt, maar in geld. In de wereld van de middenmaat drukt men catalogussen vol met potentiële giften. De gift is ontdaan van zijn praktisch nut, en lijkt daarmee te zijn ontdaan van zijn werkelijke sociale waarde – qua schoonheid niet meer dan een kindertekening en qua nut niet meer dan een geprinte roos op een stuk canvas.
De jager-verzamelaar had weinig mogelijkheid tot bezit. In zijn wereld moet elk bruikbaar en duurzaam object van grote waarde geweest zijn. Gezien de menselijke intuïtie om objecten aan elkaar te geven om de sociale band te onderstepen, is het daarom aannemelijk dat juist gebruiksobjecten van identiteit werden voorzien. Wapens, tenten, kleding en het lichaam. Door middel van handwerk werd de sociale context beaccentueerd en verfraaid.
Tot enkele decenia geleden gold dit principe in de westerse wereld gold dit principe nog steeds, maar het handwerk en het sociale ritueel zijn inmiddels voor het grootste gedeelte opgeslokt door de industrie. We hangen geen gehaakte vitrages van oma meer voor de ramen en onze tuinhekken en huisnummerbordjes halen we in het tuincentrum.
Handwerk en ambacht zijn voorbehouden aan de liefhebber. Daarmee boet niet alleen het sociale gebaar in aan betekenis en gaat ook kennis verloren om onze kapitale monumenten te onderhouden. Wat deze gebouwen alleen maar in status doet stijgen, en we gedoemd zijn onze geschiedenis eerder te conserveren dan er leven in te houden.
De teloorgang van handwerk betekent ook de teloorgang van het sjamanisme. Die voorwerpen die uitstegen boven het gewone sociale handwerk, konden een goddelijke status bezitten. Een object dat generaties met de groep wordt meegedragen wordt vanzelf mystiek. In de middeleeuwen heeft de kerk nog een tijd lang met hun relieken geprofiteerd van dit principe en heden ten dage vullen we onze musea met oudheidkundige objecten. De kern van dit sjamanisme is echter geen conservering – maar ritueel gebruik om de sociale cohesie van de groep te benadrukken. Als we onze museale variant in de jager-verzamelaar cultuur zouden gebruiken, dan zouden we in een massale processie met de Nachtwacht door de straten van Amsterdam trekken, en tot diep in de nacht dansen op het Museumplein. Misschien heeft de Nachtwacht in onze ogen nog een vonk van sjamanisme over zich. Voor de jager-verzamelaar zou een schilderij van 3,63 x 4,37 van weinig praktisch nut geweest zijn, behalve misschien als beschutting tegen de regen.