11. Spiritualiteit

De moderne westerse mens is in zijn dagelijks leven zeer mobiel. Het feit dat hij zich gevestigd heeft in een huis, maakt dat hij voor zijn levensonderhoud dagelijks moet verplaatsen naar zijn werk. Dat kan een kantoorbaan zijn, het bakken van hamburgers of een iets in een ander segment van de industrie. Het hebben van een dure auto is het ultieme symbool voor vrijheid van de moderne mens.

Het vrijheidsgevoel wordt tevens bevredigd door het houden van vakantie in een zo exotisch mogelijk land. Per jaar heeft de gemiddelde westerse mens circa vierentwintig vrije dagen, die hij kan gebruiken om zich af te zonderen van de maatschappij en zich in korte broek met heuptas kan verrukken in authentieke plaatsjes in Italië, Frankrijk, Nepal of Indonesië.

De vrije dagen zijn een belangrijk verworven recht voor de arbeider en staan vaak ter discussie. De arbeider wil tegenwoordig liever geen verplichte vrije dag, want dat perkt hem in in zijn vrijheid. Werkgevers worstelen met deze ontwikkelingen omdat ze vrezen dat het hun productie in gevaar brengt.

In een maatschappij waar de productie niet afhankelijk is van de arbeider, maar van de seizoenen en weersomstandigheden, zullen dit soort discussies niet snel gevoerd worden. Seizoensarbeid is daar een gegeven. Nog altijd bewegen zich veel Oost-Europeanen in de oogsttijd naar West-Europa om asperges te steken of kool te oogsten. Het is niet meer dan normaal om daarheen te trekken waar de kans op overleven het grootst is.

Vakantie nemen is voor de trekkende mens een uitzonderlijk geval. Hij is bezig met overleven – en de kans daarop is het grootst in stamverband. De keuze om je van de stam af te zonderen en in Zuid-Frankrijk te gaan zitten, moet er één van grote noodzaak geweest zijn. Als mens in stamverband kies je niet zomaar afzondering, want als eenling ben je kwetsbaar. Toch is het afzonderen een belangrijk gegeven voor de mens, vaak is deze verbonden aan persoonlijke groei en het herijken van persoonlijke waarden. Als je als eenling weet te overleven, bewijs je dat je belangrijke eigenschappen bezit voor het overleven van de groep.

Nog altijd kiezen veel jongvolwassenen ervoor om – voordat ze zich gaan vestigen – rond te trekken. Dat kan onder andere goed in Australië en Azië. In de middeleeuwen was de keuze wat beperkter en ging je naar Rome, Jeruzalem of Santiago de Compostella. Voor de jongvolwassen westerse mens is deze bag-packpelgrimage, van wezenlijk belang om het karakter te scherpen in een sterk geïndividualiseerde maatschappij. Bij terugkomst wordt je immers niet meer verwelkomd door de stam, maar sta je alleen in je carrière.

Aan de andere kant staat ons afzonderingsgedrag tijdens onze vakantie in Zuid-Frankrijk. Massaal zwelgen we in het vrijheidsdenken, terwijl we neerstrijken in een miniatuurvariant van de industrie waar we ons dagelijks in begeven. Het enige verschil is de temperatuur en de aard van onze woning. Op de camping waant de westerse mens zich even wezenlijk mobiel, zoals zijn voorvaderen waren, maar is dan toch zeer content met de boodschapjes die hij kan doen in de campingwinkel. Mobiel zijn wordt tegenwoordig verward met vrij zijn. Echter, mobiliteit is altijd een vorm van overleven geweest. Het is een wezenlijk andere maatschappijvorm, die de grondgebonden maatschappij altijd als bedreiging gezien heeft. Beter is het daarom gebleken, mobiliteit te kanaliseren en te individualiseren in een eigen industrie en deze zo onschadelijk te maken en te gebruiken voor de groei-economie.

<— —>